Hier gaat het over. Een ten geleide van het Grote Werk…
Wie per se met een amuse-bouche wil beginnen, vindt hier het Grote Werk in cijfers.
Het valt me moeilijk de schrijver van deze brieven te ontbloten. Waar ik van af wil zijn, is zijn naam – Paul. En dat ik hem mijn vriend mag noemen.
Paul komt net als ik uit een onooglijk dorp aan de rand van de stad. We kennen elkaar van de grote school. Ik kwam in de diplomatie terecht; hij trok de wereld in als leraar. Die eerste jaren brachten hem van plek naar plek. Hij gidste op het Forum Romanum, gaf les in Tsjechië, waar hij op de taal verliefd werd en zich verloor in het imbroglio van Midden-Europa. Hij woonde in de stad der steden, Istanbul, en zwoer ze nimmer te verlaten. Tot hij naar een nieuwe school in Saigon verhuisde.
Een zwerver, Paul. En toch ook niet. Eerlijk gezegd, hoe minder ik over Paul schrijf, hoe beter. Omdat wat ik schrijf, gedoemd is misbegrepen te worden.
Over Paul
Geen jongeman die ik kende was zo belezen, maar z’n eerste boek ging over konten. Oplage: 1 exemplaar. Een niemendalletje van een Tsjechische schrijver, dat hij met zwier had vertaald. Hij schreef sprookjes, verhandelingen, brieven. Hij stuurde ze naar vrienden, en dat was dat.
Nooit heeft Paul willen zeggen hoeveel talen hij las – tientallen. Hij schaamde zich voor wie de vraag stelde. Talen bezocht je als vrienden, en als je geluk had, kon je er even onderdak vinden. Toch houdt niemand zo van zijn moedertaal als hij. Tijdens zijn twintig jaar buitenland bleef hij ze poetsen als zilver.
Waarom Paul, die hartstochtelijk van stilte houdt, naar het oog van een storm liep, heb ik nooit begrepen. Misschien om in en uit dat oog te dansen, om op zijn fiets te klimmen en de Delta te doorkruisen die de Saigonezen het Land der Negen Draken noemen. Of andere landen, dicht en ver. Niemand die ik ken, reisde zo gretig als hij, en zo aandachtig.
Niemand leefde zo eenvoudig. Op zijn vijfentwintigste deed hij afstand van zijn boeken omdat ze in de weg waren gaan staan. Zijn kostbaarste bezit was een fiets. Niemand had een scherper besef van hoe bevoorrecht hij was.
Ik moet me ervoor hoeden van Paul een Odysseus te maken. Dat is het gevaar als vrienden elkaar weinig zien. Die ene keer dat we worstelden versloeg hij me – hetgeen eigenlijk onmogelijk was. Maar ik was slechts sterk, hij soepel. Laatst stonden we op een kermis in Bulgarije, waar de hoofdattractie erin bestond aan een rekstok te hangen. Wie het twee minuten volhield, kreeg zijn inleg tien maal terug. Geen van de Rambo’s die er samenschoolden kwam in de buurt. En dan ging hij aan die stok hangen.
Hij gaf er niet om op de grond te slapen. Als het ’s avonds te drukkend was op z’n Saigonese kamertje, rolde hij z’n mat uit en legde zich op het balkon. Rugpijn kende hij niet. Dat buiten de hanen kraaiden, de zon opkwam, de stad ontplofte, kon hem niet deren. Hij kon een gat in de dag slapen. En toch was niemand zo ijverig.
Die twee minuten aan de rekstok waren ook hem te veel. De staaf hing niet vast, maar rolde om z’n as. Maar hij kwam verrekt dicht in de buurt.
Met deze wetenschap zou het makkelijk zijn hem een zonderling te noemen. Een goeroe. Maar nee, hij zou de minste zinspeling daarop lachwekkend vinden, en met reden. Ik herhaal: ik kan niet ernstig over Paul spreken. Ik wens het niet verder te proberen.
Een baseline
In Saigon begon Paul met regelmaat te schrijven. Kaartjes vanuit dat oog. Net als ik was hij in een op hol geslagen metropool terechtgekomen. Ik werkte toen in Beijing, waar mensen in uitvoering waren van een grote sprong voorwaarts, één van Olympische allures. Een ervaring die ik probeerde te verwerken in een boek dat Sneltrein China (2012) zou heten. Vier dolle jaren van achter die trein aanhollen, met de daver op het lijf.
Paul verging het net zo. Hij gaf les in een talenschool waar hij met gretige leerlingen aan de slag kon. Hij maakte zich de stad eigen, sjeesde als bijna enige fietser in een zee van brommers. Hij stuurde kleurrijke kaartjes, over de vrouwen, de Vietnamese taal, de machtige rivier nooit ver weg. Tot hem iets overkwam dat hij niet gewend was. Overmand worden. En vreemder: hij deed wat hij lang niet had gedaan, hij bleef.
Nadat ik China had verlaten, nam ik een rustjaar. Ik zocht een woonst in België, legde de laatste hand aan m’n boek, en boog me over Pauls brieven, met genoeg aandacht om er een baseline in te horen.
Vijftien jaar lang schrijft een vriend brieven aan een ander. Brieven, handgeschreven op mueslikartons en winkelzakken. Brieven, buiten hun oevers getreden. De andere typt ze over, blind. Hij weet niet goed waarom, hij doet maar wat. Tot hem een soort van koorts overvalt, en hij ze op muziek begint te zetten. Want deze brieven, ze gingen over ons, nu. Ze waren een soort van kaart.
Over ons nu
Hoe kunnen wij onze tijd anders omschrijven dan als een ontrafeling, ondanks het persoonlijke geluk dat velen van ons voelen? De ontrafeling is slechts een metafoor natuurlijk. Men zou haar evengoed een bloeding kunnen noemen. Ze ontspringt uit het donkere hart waartoe onze menselijke systemen zijn vergroeid. Ze uit zich in een rotvaart die ons innerlijke leven doet verdampen, en de planeet erbij.
Paul heeft de ziekte gevoeld die elke ontrafeling tekent. De nukkige ziekte die vervreemding heet.
*
Wij mensen die als soort op het toppunt staan van ons kunnen, worden verlamd door onmacht. Dat is een probleem. Wie zich onmachtig weet, zal steeds zijn verantwoordelijkheid schuwen. Onze onmacht is geriefelijker dan ze lijkt. Zij is omgekeerd evenredig met ons vermogen tot geloof – in wat dan ook. Haar spiegelbeeld is vrijheid. Een zinderend en gevaarlijk soort vrijheid. Eén die zonder verantwoordelijkheid komt.
Maar waarin ligt onze verantwoordelijkheid dan? Kan zij meer zijn dan een plicht opgelegd van buitenaf? Is een andere vrijheid denkbaar dan onszelf de navel van de wereld te wanen?
*
Wij, die zijn geschoold in het geven van antwoorden, en op kinderlijke wijze antwoorden vereenzelvigen met ‘intelligentie’, zijn bijna niet meer in staat de juiste vragen te stellen.
*
In dit boek valt de term ‘creatieve klasse’ – Pauls onprecieze term voor de voorlopige winnaars van de ontrafeling. Zij domineert de samenleving met haar overrompelende vlijt. Maar wie kan haar ernstig nemen? Zolang de creatieve klasse niet in staat is met haar taboes om te gaan – verlies, aanvaarding, doelloosheid – kan zij geen aanspraak maken op gezag. Noch kan zij ooit heel zijn. Heel als in heil, ons oude woord voor gezond.
*
Wat als het hoogste goed in onze samenleving, meer nog dan leven, levendigheid zou zijn? Wat als men ons van jongs af zou bekwamen in het schitterende materiaal dat ons van machines onderscheidt – empathie, beschaafdheid, intuïtie, zelfkennis, bewustzijn? Wat als wij over de routekaarten beschikten voor onze menselijke ontbolstering op basis van een positieve psychologie? Wat als wij eens echt zouden leren ademen?
Over Pauls brieven
Dit boek is een zorgvuldig gecomponeerde selectie van Pauls brieven. Ze zijn geschreven over een periode van vijftien jaar, van 2005 tot 2020. Ik antwoord Paul niet terug, onze stem is één.
Deze brieven zijn verhalen. Meer nog, Het Grote Werk is een boek van boeken. Vele ervan raakten vergeten. Paul bezoekt en herbezoekt hun schrijvers. Er is namelijk iets wat die schrijvers verbindt wanneer de woorden stoppen. Hun stem. Helemaal wonderlijk wordt het wanneer hun stemmen elkaar versterken.
De brieven zijn ook muziek. En zingen is Paul menens. Hij volgt de liedlijnen van een tiental barden, van Atahualpa tot Eminem. Zij laten ons horen en voelen wat het is een hele mens te zijn. Hij portretteert hen in waarheid.
De brieven zijn poëzie. Nou ja… In de remmen knijpen voor een dier dat sterft op de weg; poetsen, en verbindingen zien; naar je routines kijken, en wakker worden – hoe moet je dat noemen? Een onderdompeling? Een gebed?
Bovenal worden in deze brieven onze almachtige systemen onderzocht. Markt. Technologie. Media. Paul vorst in één moeite onze taal, onze metaforen. Dat alles doet hij om het water van de vis te zien. Kent u die parabel? Twee jonge vissen zijn aan het zwemmen, en ze ontmoeten toevallig een oudere vis die de andere kant opzwemt en hen groet: ‘Goedemorgen, jongens. Hoe is ‘t water?’ De twee jonge vissen zwemmen verder, en uiteindelijk kijkt de een naar de ander: ‘Waar had ie ’t over? Wat is water?’
Van brieven naar een boek
Het Grote Werk komt in zwart en wit, die processen zijn uit de alchemie. Ik bedoel alchemie als een spiritueel ontwaken. Zwart is daartoe de eerste stap. Het is het relaas van een depressie, die ik – nochtans Pauls goede vriend – niet kon of wilde zien. In Wit worden de dingen klaarder. We gaan op zoek naar het hart van onze systemen, waar de bloeding plaatsvindt.
Zwart telt twee hoofdstukken: ‘Aarden’ en ‘Zwerven’.
‘Aarden’ valt Paul moeilijk in Saigon. Het is er nochtans goed toeven in de lommerrijke steegjes. Het lesgeven is een plezier. Tot hij begint over een Fries dorp te schrijven, een dorp in de Kempen, alle dorpen. Hij roept onze scheurkalenders in herinnering. Verzopen woorden als ‘respect’ en ‘deemoed’. Wat staan wij op het punt te verliezen? Wat willen wij bewaren? In de metropool gruwt hij van de grote honger die overal de kop opsteekt. Hij spuwt op het verkeer, letterlijk. Hij ducht de Vietnamese propaganda. Wat te doen? Hij schrijft als bezeten. Het helpt maar half.
Op pad dan maar. ‘Zwerven’! Paul knoopt aan met de oudste handeling van zij die doorheen de eeuwen verlichting zochten. Hij neemt de benen – naar India, Sri Lanka, Japan, Korea – met geen helderder plan dan stil te staan. Het laatste wat hem boeit, zijn bezienswaardigheden. ‘Zwerven’, als een bij de tijd brengen van ons godskijken. Zijn Oost en West werkelijk zo verschillend? Wat kan de Boeddha voor ons betekenen? Kan hij meer zijn dan een nieuw soort tuinkabouter? Hoe kunnen wij geloof en mystiek rijmen met de wereld waarin we leven?
Ook Wit telt twee hoofdstukken: ‘Zingen’ en ‘Aankomen’.
‘Zingen’ vertelt over het pact dat wij moderne mensen hebben gesloten, en dat hierop neerkomt: We verpatsten betekenis in ruil voor macht. Houdt u in ‘Zingen’ vast voor een reis door tijd en ruimte. Of eerder: een explosie. Botsingen tussen boeren en abrikozengele Bosjesmannen. Tussen twee verre planeten. Tussen onze psychologen en hun vakgenoten die honderd jaar geleden al dezelfde vragen stelden. Kan een samenleving ziek zijn? Wat is verlichting in onze tijd? Is het leven niets meer dan dataverwerking? De botsingen geven vonkjes. Onaflatend stuurt Paul aan op zelfonderzoek, steeds is zijn doel onszelf te zien van opzij.
Intussen gaat zijn eigen persoonlijke reis verder, met hernieuwde kracht. De liefde heeft hem flink te pakken gekregen, en zal hem – over het land van de Lange Wolk – huiswaarts leiden. De barden gidsen hem.
Wit vindt zijn vervulling in ‘Aankomen’. In intense essays onderzoekt Paul hoe wij ons kunnen verhouden tot onze wonderlijke systemen, tot de natuur, tot onze zo verleidelijke Helaasheid. We trekken ervoor naar de Waddeneilanden. We ondergaan het Marvel Cinematic Universe. We zien de allereerste Robots op ons afstormen. We keren uiteindelijk, in het zog van Louis Paul Boon en Dimitri Verhulst, terug naar Pauls thuisdorp, nabij Aalst. Kunnen wij onze systemen, die we volmaakt gedachteloos hebben laten draaien, als een automaat, weer menselijk maken?
Paul durft de essays af te sluiten met een manifest. En met de wolken van Jacob van Ruisdael.
Het Grote Werk
Dit boek is geschreven als een kaart voor een veranderende wereld. Pauls brieven hebben me geholpen die wereld te zien voor wat hij is, als een geheel van verbindingen. Zij zijn de essentie. Enkele van die verbindingen werden verwerkt in de vorm van een alchemistisch symbool, dat de hoofdstukken inleidt bij wijze van kaart.

Het symbool is een variante op de steen der wijzen, het zogenaamde ‘Grote Werk’ waarmee goud kon worden gepuurd uit laag metaal. Vanaf de renaissance liet de ware alchemist die kwakzalverij voorgoed achter zich. Hij ging op zoek naar het innerlijke goud. In dit boek wemelt het van de alchemisten: mensen die werken aan hun eigen transformatie, van man naar vrouw, van vatenroller naar president, van kneusje naar dichter. Zij leggen hun woede af. Zij plegen vormen van verzet. Er is vandaag geen groter verzet dan aan de slag te gaan met de vraagstukken waartoe wij als mensen zijn veroordeeld, of we dat willen of niet: Waarheid. Verantwoordelijkheid. Hoop. Enkel zo kunnen wij ons echt verbinden. Wij zijn niets zonder het geheel.
Wie de kaarten van dit boek ter hand neemt, kan er betrekkelijk zeker van zijn waar zijn of haar voetstappen heen leiden. Geen steen der wijzen, wel: een omarming. Ons aller Grote Werk is dit: ons ik terug ombuigen naar een idee van wij. Het bestaat erin deze wereld te omarmen, er een gezamenlijke thuis van te maken.
Nog over Paul
Pauls brieven werden geschreven in vriendschap. Dat ik ze mocht componeren, was evengoed een daad van vriendschap. De compositie heeft haar eigen aarding: Wat hermetisch is, breekt open. Wat versplinterd lijkt, komt samen. En de barden, zij gaan hun eigen gang…
Paul heeft intussen een Michelinkaart van de lage landen op de muur geprikt. Hij woont nu in een van onze mooie provinciesteden. En het is een intens plezier, na zovele omzwervingen, elkaar weer in de ogen te kunnen kijken.
Bart Pennewaert